Plaats muis hier even voor: Tamar, de hoer die niet bestond
Liefde heeft Tamar1 van Er de Israëliet nooit ervaren. En helemaal niet in hun seksueel samenzijn. Het voelt als een bevrijding als Er op een dag plotseling sterft2. Dat Onan nu bij haar voor zijn overleden broer een kind moet verwekken3 deert haar niet4. Erger dan met Er kan het niet zijn. Maar dat is het wel!
Als zij vrijen, verspilt hij zijn zaad op de grond5 . Wat een berekenende zelfbevrediging! Wel seks maar intussen zijn hoofd erbij houden om zijn dubbel deel van de erfenis6 niet te verspelen7 . Geen wonder dat God ook hem plotseling laat sterven8 . Dan is zijn broer Sela aan de beurt.
Maar die krijgt zij niet als man. Juda beweert ijskoud dat hij nog te jong is om te trouwen9. Zij moet maar, tot hij groot is, naar haar vader teruggaan10. Wat een lafhartige streek! Juda is gewoon bang ook Sela te verliezen11! En zij dan? Zij staat immers nog steeds onder Juda’s gezag12. Geen Kanaäniet zal daarom nog met haar willen trouwen. Vol zorg ziet ze de toekomst tegemoet.
Tot de sterfdag van haar schoonmoeder13. Als zij Sela niet krijgt, dan Juda zelf maar14. Na zijn rouwtijd zal zij hem verleiden15. Tijdens de schaapscheerderfeesten wordt er veel gedronken16 en de heilige prostitutie volop gepraktiseerd17. Juda zou Juda niet zijn als hij daar niet aan mee zou doen18. Als zij hoort dat Juda met zijn vriend Chira naar het feest in Timna gaat19, verwisselt zij haar weduwekleed20 voor een soort boerka21, parfumeert haar lichaam22 en gaat onder een boom23 zitten bij de afslag naar Enaïm24. Als Juda langskomt herkent hij haar ogenblikkelijk als hoer. Hij spreekt haar aan en wil van haar diensten gebruikmaken25. Het geitenbokje, het gebruikelijke tarief26, zal hij later wel eens sturen27.
Maar zo gemakkelijk komt Juda niet van haar af. Zij wil zijn staf en zegelsteentje als onderpand28. Hoewel dat wel heel persoonlijke dingen zijn, gaat Juda toch akkoord. Had hij het maar nooit gedaan. Een paar maanden later blijkt de hoer onvindbaar29 en Tamar zwanger30. Van hem! 31
Niet veel later baart zij haar tweeling, Peres en Zerach32.
Jezus kan geboren worden!
1 Voor sommige bijbeluitleggers lijkt Tamar een niet bestaande hoer te zijn geweest. Zij menen dat Genesis 38 een ‘zwerfkei’ is die niet past tussen de hoofdstukken 37 en 39. Als je Genesis 38 weg zou laten zouden de verhalen van Genesis 37 en 39 naadloos op elkaar aansluiten. Daarbij komt nog dat naar hun mening de tijd tussen Juda’s huwelijk en Tamars bevalling veel te lang is om tussen Genesis 37 en 39 te kunnen plaatsvinden. Anderen menen echter dat Genesis 38 juist een speciale bijdrage aan Genesis 37 en 39 geeft. En dat de tijdspanne niet zo groot is omdat men in die tijd al op veertien- of vijftienjarige leeftijd trouwde.
2 Genesis 38:7: ‘Er was slecht in de ogen van de HEER, en daarom liet de HEER hem sterven.’
3 Genesis 38:8: ‘Toen zei Juda tegen Onan: “Vervul je zwagerplicht: trouw met de vrouw van je broer en verwek voor je broer nakomelingen bij haar.”’
4 Het leviraatshuwelijk (Deut. 25:5-6) was niet alleen bij de Joden bekend. Bij veel volken in de oudheid was het gebruikelijk dat de broer van een overleden man een huwelijk of samenlevingsvorm aanging met de weduwe van de overledenen wanneer uit dat huwelijk geen kinderen geboren waren. De kinderen die uit de nieuwe samenlevingsvorm geboren werden, werden gerekend kinderen van de overledene te zijn.
5 Genesis 38:9: ‘Onan liet telkens als hij met de vrouw van zijn broer gemeenschap had zijn zaad op de grond terechtkomen.’
6 De eerstgeborenen heeft recht op een dubbel deel van de erfenis (Deut. 21:17: Hij moet de zoon van de minst geliefde vrouw als eerstgeborene erkennen, en hem dus een dubbel deel van zijn bezittingen geven. Deze zoon is immers de eerste vrucht van zijn mannelijkheid, daarom heeft hij het eerstgeboorterecht.) In het boek Numeri wordt bepaald dat de erfenis, dus ook het dubbele deel, overgaat op het volgende kind (Num. 27:8-9: En zeg tegen de Israëlieten: ‘Wanneer iemand sterft zonder een zoon na te laten, moet zijn bezit overgaan op zijn dochter. Heeft hij geen dochter, dan moet zijn bezit aan zijn broers gegeven worden.’)
7 Zie noot 6.
8 Genesis 38:10: ‘Wat hij deed was slecht in de ogen van de HEER, en daarom liet de HEER ook hem sterven.’
9 Juda zegt namelijk dat Tamar naar haar vader moet teruggaan tot Sela volwassen is geworden (Gen. 38:11a, zie volgende voetnoot.) En het zal nog enige tijd duren voordat dat zo ver is. Pas na de dood van de vrouw van Juda (geruime tijd later dan de dood van Onan zoals we in vers 12 lezen) is Sela volwassen (Gen. 38:12-15: Geruime tijd later stierf Juda’s vrouw, (…) Sela (…) hoewel die inmiddels volwassen geworden was)
10 Genesis 38:11a: ‘Toen zei Juda tegen zijn schoondochter Tamar: “Nu je opnieuw weduwe bent, moet je maar weer bij je vader gaan wonen, totdat mijn zoon Sela volwassen is.”’
11 Genesis 38:11c: ‘Hij dacht namelijk: Ik moet voorkomen dat hij ook sterft, net als zijn broers.’
12 Weduwes bleven tot de clan behoren tot zij op de een of andere manier een kind zouden krijgen. In het verhaal over Ruth komt dat heel duidelijk naar voren. Ruth en Orpa blijven bij Noömi. Noömi wijst hen er met klem op dat de kans dat zij via haar een man krijgen uit het geslacht van Elimelech nul is (Ruth 1:11- 13: ‘Ga terug, mijn dochters,’ zei Noömi, ‘waarom zouden jullie met mij meegaan? Kan ik soms nog zonen krijgen die jullie mannen kunnen worden? Ga toch terug, want ik ben te oud voor een man. Zelfs al zou ik nog hoop koesteren, zelfs al sliep ik vannacht nog met een man en al bracht ik nog zonen ter wereld – zouden jullie dan wachten tot ze groot zijn en je ervan laten weerhouden met een andere man te trouwen? Nee, mijn dochters, mijn lot is te bitter voor jullie; de HEER heeft zich tegen mij gekeerd’). Orpa gaat daarop en daarom weg. Ruth blijft toch. Dat Tamar onder het gezag van Juda stond blijkt ook uit zijn reactie toen hij hoorde dat zij zwanger was. Hij wilde haar doden! (Gen. 38:24: Ongeveer drie maanden later kwam men Juda vertellen dat Tamar, zijn schoondochter, zich als een hoer had gedragen en daardoor zwanger was. ‘Breng haar de stad uit,’ zei Juda, ‘ze moet verbrand worden’ ).
13 Genesis 38:12a: ‘Geruime tijd later stierf Juda’s vrouw, de dochter van Sua.’
14 Genesis 38:13-14: ‘Zodra Tamar hoorde dat haar schoonvader op weg was naar Timna om zijn schapen te scheren, legde ze haar weduwedracht af, bedekte zich met een sluier zodat ze onherkenbaar was, en ging langs de weg naar Enaïm zitten, een zijweg van de weg naar Timna. Dat deed ze omdat ze nog steeds niet aan Sela tot vrouw was gegeven, hoewel die inmiddels volwassen geworden was.’
15 Genesis 38:12b: ‘Toen de rouwtijd voorbij was begaf Juda zich naar Timna, samen met zijn vriend Chira uit Adullam.’
16 Uit het verhaal van David, Nabal en Abichaïl wordt heel duidelijk dat Nabal om zo te zeggen ladderzat was tijdens het schaapherderfeest (1 Sam. 2:,4 en 36a: Toen David in de woestijn hoorde dat bij Nabal de schapen werden geschoren,(…) Bij haar thuiskomst zag Abigaïl dat Nabal een feestmaal had aangericht, het leek wel een koningsmaal. Hij had zeer veel gedronken en de wijn was hem naar het hoofd gestegen.)
17 Het woord dat in Genesis 38:21 in de NBV met vrouw is vertaald, wordt in heel wat andere vertalingen vertaald met hoer. Bijvoorbeeld in de Herzien Statenvertaling: ‘Toen vroeg hij aan de mensen van haar woonplaats: Waar is de hoer die bij Enaïm langs de weg zat? Maar zij zeiden: Er is hier geen hoer geweest.’ Volgens de Studiebijbel in Perspectief moet hierbij, met verwijzing naar Gen 38:15, gedacht worden aan een vorm van tempelprostitutie.
18 Als Jakob heel veel later op zijn sterfbed in Egypte zijn zoons toespreekt, sluit hij zijn woorden voor Juda af met ‘Zijn ogen fonkelen door de wijn’ (Gen. 49:12a). De kanttekeningen van de Studiebijbel in Perspectief geven aan dat deze woorden ook vertaald kunnen worden met ‘Zijn ogen zijn donker geworden van de wijn’.
19 In het verhaal over Tamar wordt niet expliciet gezegd dat Juda met Chira naar het schaapherderfeest is gegaan. Enkel dat Juda naar de schaapherders ging kijken (Gen. 38,12b: Toen de rouwtijd voorbij was begaf Juda zich naar Timna, samen met zijn vriend Chira uit Adullam, om bij zijn schaapscheerders te gaan kijken). In de Studiebijbel in Perspectief wordt in de kanttekening van deze tekst met verwijzing naar 1 Sam. 25:2-8 gezegd dat ‘het scheren van de schapen aanleiding gaf tot een groot feest’.
20 Ook na de officiële rouwperiode bleven weduwen het kleed dragen waarin een scheur gemaakt was. Soms werd de scheur provisorisch gemaakt. Maar nooit helemaal, want de scheur moest zichtbaar blijven.
21 In vrijwel alle vertalingen wordt weergegeven dat Tamar een sluier omdeed om onherkenbaar te zijn. Toch was het niet overal gebruikelijk dat een hoer zich sluierde. In Assyrië was het later verboden dat prostituees een sluier droegen.
22 Over de betekenis van de woorden die in de NBV weer gegeven zijn met zodat ze onherkenbaar was en in de NBG-51 met vermomde zich bestaat onduidelijkheid. De Willibrordvertaling geeft deze woorden weer met parfumeerde zich.
23 Een bladerrijke boom aan de kant van de weg was een plaats waar prostituees vaak hun diensten aanboden (Jer. 2:20: onder elke bladerrijke boom, lag je als een hoer te wachten).
24 Genesis 38:14b: ‘… en ging langs de weg naar Enaïm zitten, een zijweg van de weg naar Timna.’ Enaïm kan ook betekenen ‘bij de wegsplitsing’ (is de betekenis die de Vulgata geeft). Toch is het aannemelijker te denken aan het plaatsje Enaïm, genoemd in Jozua 15:34.
25 Genesis 38:16a: ‘Hij sloeg de zijweg in en ging naar haar toe. “Ik wil van je diensten gebruikmaken,” zei hij.’
26 Een geitenbokje was gewijd aan Astarte, de godin van de liefde (Simson neemt later daarom een geitenbokje mee als hij zijn vrouw in Timna wil bezoeken (Re. 15:1). In de tijd van Juda was een geitenbokje het gebruikelijke tarief voor de diensten van een prostituee.
27 Genesis 38:17a: ‘“Ik zal je een geitenbokje uit mijn kudde laten brengen,” antwoordde hij.’
28 Genesis 38:18a: ‘En op zijn vraag wat ze als onderpand van hem wilde, antwoordde ze: “Het snoer met uw zegel en de staf die u in uw hand hebt.”’ Aan het snoer met de zegel moet gedacht worden aan een kleine gegraveerd steentje dat over een kleidocument gerold werd om te ondertekenen. Wij zouden zeggen een handtekeningstempel.
29 Genesis 38:21-22 (HSV): ‘Toen vroeg hij aan de mensen van haar woonplaats: Waar is de hoer die bij Enaïm langs de weg zat? Maar zij zeiden: Er is hier geen hoer geweest. Hij keerde daarop terug naar Juda en zei: Ik heb haar niet gevonden, en ook de mensen van die plaats zeiden: Er is hier geen hoer geweest.
30 Genesis 38:24a: ‘Ongeveer drie maanden later kwam men Juda vertellen dat Tamar, zijn schoondochter, zich als een hoer had gedragen en daardoor zwanger was.’
31 Genesis 38:25-26a: ‘Maar terwijl ze de stad uit werd gebracht, liet ze haar schoonvader deze boodschap brengen: “Ik ben zwanger van de eigenaar van deze voorwerpen. Kijkt u eens goed van wie dit zegel, dit snoer en deze staf zijn.” Juda herkende ze.’
32 Genesis 38:29-30: ‘Maar hij trok zijn hand weer terug, en daar kwam zijn broer tevoorschijn. “Wat een baanbreker ben jij!” zei ze. Hij kreeg de naam Peres. Daarna kwam zijn broer, met om zijn hand de rode draad. Hij werd Zerach genoemd.’