Klik hier om terug te gaan naar het artikel met voetnoten

Ruth, de Moabitische 'Jodin'. 

De meiden van het dorp hadden nog zo gezegd: Trouw niet met een Jood. En zeker niet met één van die allochtonen uit Judea, die wilden doen geloven dat zij vanwege een hongersnood naar Moab waren gekomen. Geen brood in het broodhuis, Betlehem! Dat kon toch niet waar zijn! Want waarom waren alleen zij uit Betlehem naar Moab gekomen en al die andere mensen niet? Die waren toch gewoon gebleven! Zo erg zal die hongersnood dan toch ook niet zijn Wat had Elimelech dan in Moab te zoeken? Niets toch, Moab was het land dat aan Lot was toegezegd! En Joden mochten niet samenleven met Moabieten omdat zij indertijd hen geen water en voedsel wilden geven. Elimelech en zijn gezin waren dus goed beschouwd gewoon economische vluchtelingen.

Maar na het overlijden van Elimelech was het gezin toch in de dorpsgemeenschap opgenomen. Ruth hielp  Noömi zo nu en dan met wat huishoudelijke karwijtjes. En troostte haar op haar manier. Maar van de ziekelijke Machlon moest zij niet veel hebben. Hoewel…. Haast tot haar eigen verbazing was zij na verloop van tijd smoorverliefd op hem geworden. Toen Orpa met Kiljon trouwde hadden de meiden van het dorp niet zoveel gezegd. Orpa was niet echt hun vriendin, werd eigenlijk een beetje met de nek aangekeken. Vandaar haar naam Orpa, nek. Maar toen Ruth met Machlon trouwde, hadden de meiden van het dorp om het hardst geroepen: Trouw nooit met een Jood. Dat bracht alleen maar ellende.  Stel dat je kinderen krijgt. Moabieten zouden het niet zijn, hun vader was immers geen Moabiet. Jood zouden zij evenmin zijn, want zij, hun moeder, was geen Jodin. Wilden zij hun kinderen dan zo’n toekomst meegeven? Nergens bij te horen? Nooit tegen hun vader kunnen zeggen: ‘Uw volk is mijn volk!’.

Wat dat betreft was het maar goed dat Ruth geen kinderen kreeg. En toch was Ruth wel gelukkig met haar Machlon, hoewel zijn religie dat eigenlijk verbood.  Ook de huisgodsdienst die Noömi na de dood van haar man was blijven doen, beviel haar wel. Volgens de Joodse wet mocht zij daar niet aan meedoen, maar Noömi en Machlon namen dat niet zo nauw. Hardop durfde zij het nog niet te zeggen, maar het voelde dat Noömi’s God ook haar God was. Zo zei ze het ook toen zij na de dood van Machlon en haar zwager met Noömi en Orpa op weg gingen naar Betlehem. Noömi terug naar huis, zij naar een nieuwe bestemming. Zelfs een nieuw huwelijk.

Met Boaz, de man die wel in Betlehem gebleven was met de hongersnood. Glimlachend dacht ze toen wel eens terug aan de meiden van het dorp. Trouw nooit met een Jood. Nou dat heeft ze dus niet gedaan. Want Boaz was eigenlijk geen Jood. Hij had althans geen Joods voorgeslacht. Eén van zijn verre overgrootvaders was Peres, de zoon van de Kanaänitische vrouw Tamar die als een hoer Juda verleid had. En één van Boaz’ verre overgrootmoeders was Rachab, de Kanaänitische hoer van Jericho. Was Boaz daarom nog altijd ongetrouwd? Hij was toch een knappe en zeer welgestelde man! Zij is daarom na hun nachtelijk samenzijn op de dorsvloer met hem getrou. Gelukkig had hij er geen problemen mee dat zij  een Moabitische was. En over de toekomst van hun kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen maakten zij zich al helemaal .geen zorgen. Daarvoor zou God wel zorgen. Tot in het verste nageslacht.

Meer dan 1300 jaar late werd Jezus geboren.